Het ontstaan van Amersfoort


Het middeleeuwse kerkje van Oud-Leusden (afgebroken in 1828). Het torentje staat nog steeds op het oude kerkhof


We lezen de naam Amersfoort voor het eerst in een oorkonde uit 1028. Hierin staan de bezittingen beschreven van het klooster op de Heiligenberg, bij Leusden. Daar hoorden ook akkers bij Amersfoirde bij. Het was daar moerassig met een doorwaadbare plaats in de Amer (de Eem). Destijds was daar al een nederzetting, waar boeren zich vestigden. Het grootste deel van de grond in Amersfoort behoorde echter tot het bisdom Utrecht. Daarom betaalden de boeren tienden (het tiende deel) van hun oogst als belasting aan de bisschop.

Omstreeks het jaar 1200 werd er een bisschoppelijk hof in Amersfoort gevestigd. Daar woonden ook de Heren van Amersfoort die in opdracht van de bisschop dit gebied beheerden en tevens het ambt van schout bekleedden. Dit bisschoppelijk hof (vgl. hofstede; herenboerderij) was gevestigd op de plaats van de huidige St. Joriskerk aan de Hof. Daarbij stond ook een hofkapel, die gewijd was aan St Joris.

In 1259 verleende bisschop Hendrik van Vianden Amersfoort stadsrechten. De nederzetting was toen al verstevigd met een aarden wal met palissaden en doornhagen. Niet alle voorrechten van dit stadsrecht zijn precies, beschreven, want er wordt verwezen naar het stadsrecht van Utrecht. Maar het zal wel het privilege van het houden van jaarmarkten en het mogen heffen van stedelijke accijnzen zijn geweest. En het hebben van een eigen rechtbank.

Op kerkelijk gebied behoorden de Amersfoorters tot dusver nog tot de parochie van Lisiduna, oftewel Oud-Leusden, nu werd in diezelfde periode Amersfoort een zelfstandige parochie met de St. Joriskapel als parochiekerk.