Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED


De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is een kennisinstituut. Men weet er alles over monumenten en archeologische vindplaatsen. Men richt zich echter niet alleen op het verleden, maar ook op de toekomst. Wat doen we in Nederland met al onze oude landhuizen, kerken, Romeinse forten, fabrieken, hunebedden, boerderijen, kastelen en gezonken schepen? Er moeten knopen worden doorgehakt over behoud, restauratie en eventuele herbestemming van gebouwen en industrieel erfgoed.

Inspiratie door Ruysdael

De idylle van het Nederlandse landschap, zoals in het in de 17e eeuw door Jacob van Ruysdael geschilderd werd, bestaat uit een silhouet van Haarlem met duidelijk zichtbaar aan de horizon de toren van de  St. Bavokathedraal. Daarvoor strekken zich bleekvelden uit en wat kleine boerderijtjes, tegen het duin geplakt. Het zonlicht breekt door en strooit vlekken over de landerijen. Wat op het schilderij vooral imponeert, zijn de typisch Hollandse luchten, blauwe hemel, afgewisseld met dreigende wolken, beurtelings in grijs en wit. Het is dit schilderij, in bezit van het Rijksmuseum, dat de Spaanse architect Juan Navarro Baldeweg inspireerde bij zijn ontwerp voor het hoofdkantoor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. De wolkenluchten dienden zich in zijn fantasie te weerspiegelen in een schuine glasgevel, zodat het glas niet alleen transparantie brengt in het gebouw, maar zich tegelijk laat beschouwen als een projectiedoek.


De voorgevel

Op het ‘Gezicht op Haarlem’ staat op de voorgrond - in de deels door de wolken beschaduwde bleekvelden - een huis waarvan het grote dak dezelfde hellingshoek heeft als de glasgevel hier in Amersfoort. Doordat de gevel achterover helt lijkt het gebouw bovendien veel lager dan het in werkelijkheid is. De grote luifel is even hoog geplaatst als de halve hoogte van de Koppelpoort. Wie eronder loopt ervaart zo niet de hoogte van het R.C.E. Gebouw.

Het water van de singel komt terug in de vijver die voor de luifel is aangelegd, op de plek waar ooit de stadsgracht rondom de stadswallen liep.

Op het grijze transformatorgebouw van Ben van Berkel wordt gereageerd door de voorgevel met rode borstwering van gefigureerd glas te laten inspringen, waardoor een aparte plek, een soort poort naar het parkje ontstaat.

Het is een gebouw voor ‘op afstand’ en een gebouw ‘voor dichtbij’. Hierin speelt de grote luifel een belangrijke rol. Onder deze luifel ervaar je de omgeving op de maat en schaal van de Koppelpoort. Eenmaal binnen heb je vanuit het atrium, over de luifel heen, een veel bredere horizon.

Het idee achter de schuine glasgevel is om het gebouw te dematerialiseren. Om het glas op een bepaalde manier op te laten gaan in de lucht en zelf een beetje hemel te laten worden.


Klimaat en ventilatie

Ook in klimaat-technisch opzicht is de schuine glasgevel bijzonder. Het is een zogenaamde dubbele huid-gevel met aan de buitenzijde enkel glas en daaronder een brede geventileerde spouw. ’s Zomers werkt die spouw als een schoorsteen waarin de door de zon opgewarmde lucht vanzelf opstijgt en wordt afgevoerd door ventilatiekleppen op het dak. De stalen looproosters voor de glazenwassers die tussen de twee ‘huiden’ zijn aangebracht dragen ook bij aan de trek. Via het staal van de roosters warmt de zon de lucht op, waardoor een opwaarts gerichte luchtstroom nog eens extra wordt bevorderd. ’s Winters gaan die kleppen dicht en wordt de warme lucht gebruikt voor de verwarming van het gebouw. De dubbele huid-gevel is tegelijk een onderdeel van het systeem van luchtverversing. De buitenlucht die aan de onderzijde van de dubbele huidgevel binnenkomt kan via kleppen het atrium worden binnen gevoerd. Het atrium fungeert zo als de ‘long’ van het gebouw. Een aantal kleine ventilatoren voert de verbruikte lucht aan de andere kant van het gebouw weer af. Bij de klimaatbeheersing zijn meer geavanceerde technieken toegepast. Dat geldt onder meer voor de koude- en warmteopslag diep in de bodem. De warmte van de zomermaanden kan worden bewaard om ’s winters het gebouw te helpen verwarmen en omgekeerd.


De zij- en achtergevels

Aanvankelijk wilde de architect de zijgevels en de achtergevel bekleden met riet, een mooi traditioneel Hollands bouwmateriaal. Dat stuitte uiteraard op problemen met onderhoud en brandveiligheid. In plaats daarvan zijn daarom kleitegels toegepast. Die gevelbekleding hangt als een soort cape over het gebouw.


Trillingvrij dank zij rubberen blokken en kunststof ballen

Het gebouw staat dicht langs de spoorbaan. Zonder extra maatregelen zouden de treinen het gebouw letterlijk op zijn grondvesten doen schudden. Voor het laboratorium zijn trillingen zelfs funest. Dat geldt zeker voor het dendrochronologisch onderzoek: het dateren van hout aan de hand van jaarringen, met metingen die tot op een honderdste millimeter nauwkeurig moeten zijn. Alleen al om die reden moesten de trillingen van de treinen worden teruggebracht tot dicht bij de ideale waarde van nul. Een combinatie van voorzieningen moet helpen dit doel te bereiken. Het spectaculairst zijn de rubberen blokken waar het gebouw op rust. De blokken onder de gevels en de kolommen bevinden zich vlak onder het plafond van de parkeerkelder. De twee kernen van het gebouw steken door de parkeerkelder heen; zij rusten dan ook op lager aangebrachte rubberen blokken, ter hoogte van de vloer van de parkeerkelder. Hierdoor bestaat het gebouw eigenlijk uit twee delen, de onderbouw met de parkeerkelder en de bovenbouw, die onafhankelijk van elkaar kunnen ‘bewegen’. Trillingen die wel te voelen zijn in de parkeerkelder dringen nauwelijks door in de ‘afgeveerde’ opbouw.


De tweede maatregel om het ‘trillingsgedrag’ te verbeteren is het stijver maken van de constructie. Dikkere vloeren zijn daartoe een effectieve manier. Alleen heeft zo’n dikke vloer wel een keerzijde: het benodigde materiaal en daarmee ook het gewicht nemen er flink door toe. Die nadelen konden worden ontlopen door in de vloeren met lucht gevulde kunststof ballen mee te storten. Die ballen bevinden zich tussen de wapening.


Een vergulde beeldengroep


Voor de entree maakte kunstenaar Guido Geelen een eigentijdse versie van de Laocoöngroep. Het is het verhaal van de Laocoön – de priester die de Trojanen wilde waarschuwen om het paard van Troje niet binnen te halen. Afgebeeld is het moment  waarop de Laocoön en zijn zoons gewurgd worden door twee slangen die gestuurd zijn door Poseidon.


Het originele beeld werd een paar rond het begin van de jaartelling gemaakt door Griekse kunstenaars. Momenteel bevindt het zich in het Vaticaan. Geelen heeft van dit beeld een eigentijdse interpretatie gemaakt: De vader is de kern waar omheen de andere twee figuren en de slang draaien; hij draagt de kleinzoon op zijn schouder die als enige kan uitkijken in de verte. Bij dit beeld wordt de generatie (vader, zoon en kleinzoon) afgebeeld wars van heroïek en grote gevoelens. De gietkanalen bevestigen de eenheid op compositorische wijze, maar ook de zwakte, in overdrachtelijke zin, alsof de hele generatie in de steigers staat, een structuur nodig heeft om te overleven . Ook de gietnaden die bij ieder ander beeld weggewerkt worden, maar door Geelen juist worden gebruikt als onderdeel van het werk, benadrukken de kwetsbaarheid van het echte leven. De bekertjes en de vuilniszakken zijn meer dan een verwijzing naar de huidige ‘wegwerpcultuur’. Dit signaal in goud verwijst naar de archeologie van de toekomst. Men zal ooit dit plastic afval in de bodem terugvinden. Eén verguld bekertje staat op het bureau in de directeurskamer.


Het Meursing raam

In het restaurant is een ander kunstwerk geplaatst: een glas-in-loodraam, afkomstig uit de hal van de voormalige koekfabriek van Meursing die tot 1986 op deze locatie heeft gestaan. Op dit raam is als een soort stripverhaal het hele productieproces afgebeeld.



Het paard van Albert Heijn

Goed zichtbaar vanaf de begane grond is een skelet van een paard. Dat was het paard van Albert Heijn, de grootgrutter. Diens paard werd ziek en de veearts verwees naar de Universiteitskliniek Diergeneeskunde in  Utrecht. Het mocht niet baten en het dier moest worden afgemaakt. Albert Heijn stelde toen zijn paard in dienst van de wetenschap. Toen het hoofd van de laboratoriumkliniek solliciteerde bij het R.O.B. in Amersfoort kreeg hij in Utrecht het skelet van het paard mee als afscheidscadeau. Maar dit bleek niet welkom in de Stad van Cahen, waar het R.O.B. destijds huisde. Toen bedacht men een grap: Met Sinterklaas werd het paard op een kar gezet en met een als Sint verkleed skelet aan de ingang afgeleverd. Daarna werd het gedoogd en in de kelder geplaatst. Pas na de verhuizing van het R.O.B. naar het R.C.E.-gebouw kreeg het skelet een prominente plaats in het ‘bottenlab’.


Toegang voor Gildegroepen

Voor Gildegroepen zijn de begane grond en de eerste verdieping met bibliotheek en studiezaal vrij toegankelijk. De begane grond is openbaar terrein, wat ook tot uitdrukking komt in de doorlopende klinkerbestrating van buiten naar binnen. Wie met de roltrap naar boven gaat, moet zich even melden bij de ontvangstbalie.