Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3
info
Het verhaal van Christoffel (Christoforus: de Christusdrager)
In het land Kanaän leefde eens een man, Offerus genaamd. Hij had de gestalte van een reus en was geweldig sterk. De koning van zijn land wilde hem graag als dienaar hebben, want hij verzette het werk van vele arbeiders en in de oorlog was hij een machtig strijder; hij had echter besloten alleen de grootste onder de koningen te dienen.
Hij trok door vele rijken tot hij de koning gevonden had van wie de mensen zeiden dat hij de machtigste was. Deze koning zag de reusachtige man voor zijn troon verschijnen en nam hem met vreugde in dienst. want koningen kunnen sterke dienaren altijd goed gebruiken.
Zo werkte Offerus daar tot op een dag dat er ’s avonds een feest gehouden werd in het paleis. Ook hij mocht er bij zijn. Nadat er veel gegeten en gedronken was, trad er een zanger op, die bij het spel van zijn luit een verhaal vertelde. Het was een spannende geschiedenis. waar iedereen stil naar zal te luisteren. Offerus echter zag, dat de koning onder het verhaal soms een kruis sloeg en ook merkte hij dat de koning dat deed. Elke keer als de verteller het over de duivel had. Was hij soms ergens bang voor? Toen het feest afgelopen was, ging hij naar de koning toe en vroeg hem waarom hij dit had gedaan. De koning wilde hierop geen antwoord geven. Offerus echter zei, dat hij het wilde weten en dat hij de koning niet kon blijven dienen, wanneer hij hem dit niet vertellen wilde. Zo moest de koning wel bekennen, dat hij angst had voor de duivel en zich tegen hem wilde beschermen met het teken van het kruis.
‘Dus de duivel is machtiger’, vroeg Offerus.
Ja. dat moest de koning wel toegeven.
‘Dan kan ik je niet verder dienen‘. zei Offerus, ‘want ik wil aan de machtigste heerser mijn diensten aanbieden’. Zo zei hij de koning vaarwel en ging op zoek naar de duivel.
Het duurde niet lang tot hij in een kaal verlaten gebied kwam. Er liep een bochtige weg tussen zandheuvels door en opeens stond een groep ridders voor hem, waarvan er één erg woest en afschrikwekkend uitzag. Deze kwam op hem toe en vroeg hem wat hij wilde.
‘Ik zoek de heer Duivel‘, antwoordde Offerus.
‘Dan ben je aan het goede adres’. antwoordde de ridder. ‘want dat ben ik zelf. Wat wil je van me?‘
‘Ik wil de sterkste heer dienen’ zei Offerus‚ ‘en ik begrijp dat jij de sterkste bent‘.
‘Zeker, zeker’, grijnsde de ridder, ‘kom maar met mij mee’.
Zo volgde Offerus de duivel, maar kort daarop liepen zij beiden over een brede rechte weg, toen de duivel aan de zijkant een kruis zag staan. Hij kromp ineen‚ boog van de weg af en klauterde met Offerus over rotsen en kronkelpaden tot hij een stuk verderop de hoofdweg weer bereikte.
‘Zeg eens‘, zei Offerus, ‘waarom maakte je die omweg? Had je ergens last van?’
‘Ik, ergens last van, hoe kom je erbij’ riep de duivel, maar terwijl ze doorliepen oogde hij wel naar links en naar rechts van de weg of er niet misschien weer zo'n kruis stond.
‘Je was bang voor dat kruis', zei Offerus, ‘hoe komt dat?‘
Nu kon de duivel er niet meer omheen en moest toegeven dat het kruis het teken is van Christus en dat hij dat teken niet verdragen kon.
‘Dan is Christus sterker dan jij‘, stelde Offerus vast, ‘en omdat ik de sterkste heer wil dienen. zeg ik je mijn dienst op. Ik ga Christus zoeken.’
Bij het woord Christus trok de duivel een zuur gezicht, keek schichtig om zich heen en maakte dat hij weg kwam.
Offerus vervolgde zijn pad en moest nu lang zoeken tot hij bij een eenzame kluizenaar kwam. ‘Die moet je kunnen helpen’, hadden de mensen gezegd.
De kluizenaar zag de machtige Offerus aankomen. opende de deur van zijn huisje en liet hem binnen. Diep bukkend ging hij door de deuropening en zette zich op wat stro dat er lag. met zijn rug tegen de wand van de hut.
‘Wanneer je Christus wilt vinden, moet je wel veel vasten’, zei de kluizenaar.
‘Vasten?’ antwoordde Offerus verontrust, en hij ging rechtop zitten tegen de wand. dat het hutje kraakte, ‘dat kan ik niet.‘
‘Ook moet je veel bidden', voegde de kluizenaar eraan toe.
‘Van bidden heb ik nooit gehoord', zuchtte Offerus. ‘ik wil Christus dienen. Ik wil wat doen!‘
Daarover moest de kluizenaar nadenken. maar na enige tijd beduidde hij hem. dat hij mee naar buiten moest komen. Daar wees hij met de hand op het dal, waar je in de verte de rivier kon horen bruisen ‘Daar beneden‘. zei hij. ‘daar bevindt zich de rivier. waar vaak reizigers naar de overkant willen. Er is echter geen brug en het water stroomt zo wild, dat er al velen in zijn omgekomen. Je bent zo groot en sterk, dat je de mensen over zou kunnen dragen. Wanneer je dat lang genoeg doet, dan zal eens ook Christus onder de reizigers zijn. Zo zul je hem kunnen ontmoeten.’
Dat leek Offerus een goede raad te zijn. Hij liep de heuvel af naar de rivier. Die bruiste erg wild, maar hij was niet bang. Hij bouwde aan de oever een hut om in te wonen. Ook nam hij een sterke rechte staf als steun bij de overtocht en begon zo aan zijn taak.
Vele jaren bracht hij reizigers over de rivier en ze kwamen altijd veilig aan de overzijde. Niets was hem teveel en hij nam dankbaar aan wat de mensen hem voor zijn diensten wilden geven. Als hij ongeduldig of teleurgesteld was. dat het zo lang duurde tot hij Christus ontmoeten mocht, troostte hem de kluizenaar en zei hem ermee door te gaan en vol te houden.
En zo gebeurde het ten slotte na vele jaren, toen Offerus uitrustte in zijn hut, dat hij buiten een kinderstem hoorde roepen: ‘Kom naar buiten en zet me over!‘ Hij ging zijn hut uit, keek naar links en naar rechts maar zag niemand. Toen ging hij weer naar binnen. Weer echter klonk dezelfde stem die hem riep; maar weer vond hij niemand. Toen hij de stem voor de derde keer hoorde en weer gehoorzaam naar buiten ging om te zien wie het was die hem riep zag hij een kind staan dat hem vroeg hem over de rivier te dragen.
Offerus zette het kind op zijn schouders. nam de staf en begon aan de overtocht. Maar toen hij het water inging zwol de rivier aan, het water steeg hoger en hoger en het kind werd zo zwaar als lood. Hoe verder hij de rivier inliep hoe hoger het water steeg en hoe zwaarder het kind hem op de schouders drukte. Ja hij vreesde te moeten verdrinken toen hij door het midden van de rivier waadde. Toen hij in grote nood en met inspanning van al zijn kracht de andere oever had bereikt, zette hij het kind neer en zei tegen hem: ‘Je hebt me in groot gevaar gebracht. Je was zo zwaar dat de hele wereld niet méér had kunnen wegen dan jij’.
Het kind antwoordde: ‘Daarover hoef je niet verwonderd te zijn, Offerus; want je hebt niet alleen de wereld op je schouders gedragen. maar ook hem, die de wereld geschapen heeft. Weet nu, dat ik Christus ben. je koning, die je met dit werk dient. En omdat je mij hebt gedragen, zul je een nieuwe naam krijgen. Tot nu toe heette je Offerus, wat “drager” betekent. Van nu af aan zul je Christofferus genoemd worden, wat “Christusdrager” betekent. Opdat je kunt zien. dat ik de waarheid spreek, vraag ik je, je staf te nemen en hem aan de overzijde bij je thuiskomst in de grond te zetten. Hij zal de volgende ochtend bladeren en vruchten dragen.‘ Na deze woorden verdween het kind voor zijn ogen. Christofferus echter ging terug door de rivier. Bij zijn hut aangekomen plantte hij zijn staf in de grond en toen hij de volgende ochtend opstond droeg hij bladeren en vruchten. Toen wist hij dat hij een dienaar van de grootste koning was geworden.