Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3
info
De belegering van Amersfoort in 1427
In 1427 belegerden de troepen van Filips van Bourgondië Amersfoort.
Het was in de tijd van de twisten tussen de Hoeken en de Kabeljauwen. Filips hoorde bij de Kabeljauwen.
Net als kabeljauwen die kleine visjes opslokken ‘slokten’ de Kabeljauwen hun tegenstanders op. De Hoeken hadden hun naam gekozen in verwijzing naar de haak (hoek) waarmee de kabeljauw wordt gevangen. Amersfoort was Hoeks. De Hoeken onder aanvoering van Jacoba van Beieren en de Kabeljauwen onder aanvoering van Filips van Bourgondië hadden elkaar in het voorjaar van 1427 de oorlog verklaard. Dit was niet voor het eerst. De Hoeken (waartoe Utrecht, Overijssel en een aantal Hollandse steden behoorden) en de Kabeljauwen (waartoe onder meer Gelderland en het grootste deel van Holland) zaten elkaar al bijna een eeuw in de haren. Dit keer ging het om de verkiezing van een nieuwe bisschop. Moest het Rudolf van Diepholt worden zoals de Hoeken wilden of toch liever Zweder van Culemborg, de favoriet van de Kabeljauwen?
Zo kwam het dat Filips van Bourgondië probeerde om het Hoekse Amersfoort in te nemen. Eerst verzamelde Filips een grote troepenmacht en nam hij Bunschoten en Eemnes in. De burgers van Amersfoort wisten van de naderende troepen. Er heerste grote angst in de stad.
Op 29 oktober 1427, vlak voordat de langzaam oprukkende troepenmacht van Filips Amersfoort wist te bereiken kreeg de stad nog 1000 man voetvolk versterking. De bevolking haalde opgelucht adem, maar was het genoeg? De mensen herinnerden zich nog goed hoe 16 jaar daarvoor in 1411 de Geldersen geplunderd hadden in het toen nog niet ommuurde stuk van de stad, de Kamp. Ook van andere ingenomen steden wist men waar dit meestal eindigde: plundering, brandstichting, verkrachting van vrouwen en moord op onschuldige kinderen. De vreemde soldaten mochten de stad niet innemen. Koste wat het kost! Zo gingen de Amersfoortse burgers een bange nacht tegemoet. In gedachten hoorden ze de troepen van Filips al naderen. Ze zouden huurlingen hebben uit Vlaanderen en Picardië, getrainde moordenaars en geharde vechtjassen. Het was rustig, maar de rust was slechts schijn; het was een stilte voor de storm. Amersfoort wachtte in angst en beven.
Toen gebeurde er iets onverwachts: in de nacht voor het gevecht kwam er toch nog versterking. Driehonderd boogschutters kwamen uit Utrecht hun hulp aanbieden. Ze werden maar al te graag welkom geheten en versterkten de muren tegen een stormaanval. Dertig oktober, twee dagen voor Allerheiligen, verschenen de legers van Filips de Goede voor de muren van de stad. Trots paradeerde de jonge Filips met zijn paard voor de toekijkende Amersfoorters. ‘Burgers van Amersfoort, ik eis jullie volledige overgave!’ Maar de stad piekerde er niet over …
Filips gaf het teken. Ten aanval! De belegeraars stormden af op de muren van Amersfoort, maar zo makkelijk ging dat niet. Tussen de stad en de omliggende landerijen lag niet alleen een muur, maar ook een dubbele gracht en in het midden van die gracht een strookje land, begroeid met scherpe doornstruiken. Alleen via de poorten van de stad kon je makkelijk naar binnen, maar die zaten potdicht. Overal stonden boogschutters de aanvallers met een regen van pijlen op te wachten.
De burgers van Amersfoort waren georganiseerd in schuttersgilden. Sommige van deze schutters hadden pijl en boog, anderen gooiden met stenen naar de aanstormende vijand. Toen de Kabeljauwen van Filips links en rechts hun soldaten zagen vallen en doorhadden hoeveel verdedigers er waren, trokken ze zich schielijk terug.
Filips was behoorlijk geïrriteerd. ‘Waarom wist ik niet van die versterkingen? Meer dan 1000 man kan die stad toch niet bij elkaar krijgen?’ Iets te zorgeloos hadden ze zich al overwinnaar geacht van de niet al te machtige stad en verzuimd om de stad en zijn omgeving vooraf te verkennen. Welnu, ze lieten zich geen tweede keer verrassen. Voor de tweede maal stormden de mannen van Filips af op Amersfoort. Mannen stortten zich in de gracht, werden getroffen door een pijl en verdronken. Anderen haalden de strook land in het midden van de dubbele gracht en kwamen vast te zitten in de doornstruiken als makkelijk doelwit voor de boogschutters.
Maar ook de Kabeljauwen lieten van zich horen. Ook hun pijlen troffen doel en dat niet alleen: ze hadden blijden meegenomen, grote katapulten waarmee ze flinke stenen tegen de muur aan gooiden en die troffen doel! Soms ging een stuk muur kapot, een andere keer werd een man verpletterd onder een grote steen. Achter hun schilden verborgen wisten ze de muur te bereiken. Ladders werden onder de muur gezet om die te beklimmen, maar de Amersfoorters duwden de Hollanders en Picardiërs er weer af of hieuwen met hun zwaarden tot ze bloedend onder de muur lagen. Uiteindelijk bliezen de Kabeljauwen voor de tweede keer de aftocht. Filips werd nu echt kwaad. ‘Ik moet en zal die Amersfoorters klein krijgen!’ Helaas voor Filips begon het te schemeren, de avond viel in en voor een derde aanval was het te laat.
De nacht viel in, de gewonden werden verzorgd en de lijken lagen nog her en der verspreid over het veld. Vanuit de stad waren de lichten van de kampvuurtjes van de soldaten te zien en verder niets. Het leek alsof de soldaten van Filips uitrustten en hun wonden likten in voorbereiding van de grote aanval in de ochtend van de volgende dag … In stilte waren ze echter bezig met een list. Met behulp van planken, palen en touw werd er provisorisch een brug gemaakt. De Kabeljauwen staken lange en korte palen in de gracht. Over de korte palen werden planken gelegd en aan de lange palen bond men lijnen. Zo werd een wankel, smal bruggetje gemaakt. Slechts twee man tegelijk mochten over deze brug en pas na drie meter de volgende groep. Midden in de nacht bereikten zo een tiental mannen de overkant en beklommen de wallen van de stad. Een wakkere wachtloper zag iets bewegen en sloeg alarm. De list werd ontdekt en er ontstond een schermutseling met veel lawaai. Toen de mannen van Filips dat hoorden wilden ze er snel naar toe gaan om hun makkers bij te staan in de strijd. Meerdere mannen achter elkaar probeerden via de wankele brug de overkant te bereiken. Het onvermijdelijke gebeurde: de brug zakte in elkaar en de mannen vielen in het water. Zo mislukte dit plan en de enkelen die de overkant hadden bereikt werden al snel gevangen genomen.
Nu was Filips pas echt des duivels. De derde bestorming moest er een worden van alles of niets. In de vroege ochtend was iedereen klaar voor de strijd. Het hele leger van Filips stormde naar voren en Filips zelf voerde zijn troepen aan. Met zijn paard bereikte hij de gracht en sprong eroverheen en nam met een reuzensprong ook de tweede gracht. Zo stond hij onder de muur. Filips was niet bang, hij was een heldhaftig tegenstander. Ook zijn soldaten bereikten nu met honderden de stadsmuur en de ladders werden tegen de muur gezet. De Amersfoortse burgers kregen het benauwd. Dringend onder de muur waren Filips en zijn mannen geen makkelijk doelwit meer voor hun pijlen en werd er al op de poort gebeukt. Gelukkig voor Amersfoort hielpen de vrouwen de mannen. Toen de mannen het angstig te moede werd kregen ze steun van hun vrouwen die hen naar voren schreeuwden. Ze moedigden hen aan om vooral de moed niet te verliezen. Nog belangrijker was het dat ze water kookten in grote teilen en die naar boven sjouwden. Eén voor één werden ze geledigd boven de hoofden van de vijand die flink jammerde en kermde van de pijn. Zelfs het bier dat gebrouwen werd die dag kreeg een nobeler doel en werd gebruikt voor de verdediging van de stad. De brouwketel werd de stadsmuur opgesjouwd en boven de soldaten uitgestort. Dit biertje zal ze een flinke kater bezorgd hebben. Zo geholpen door hun vrouwen kregen de Amersfoortse mannen een leeuwenmoed. Ze dreven de huurlingen en ander soldatentuig van Filips van de muren en terug naar de velden en ook daar werden ze door de Amersfoorters achtervolgd en in de pan gehakt. Dit ging door tot Filips de aftocht blies en zijn troepen liet terugtrekken. Zo won Amersfoort de strijd. Groot feest werd gevierd in de stad. Maar rondom de stad was het een bloedbad; overal lagen de doden en gewonden. Zo groot was het verlies van hertog Filips dat het acht dagen duurde voor alle doden geborgen waren.
Toch wist Filips niet van ophouden. Nog één troef hield hij in handen en dat was ‘de Kat’. De Kat was een enorm schip. Het was 20 meter lang, 9 meter breed en 5 meter hoog. Het was gebouwd als een drijvend fort met kantelen en een weergang. Drie masten en binnenin veel lepelblijdes. Aan die laatste dingen dankte het zijn bijnaam. Blijdes zijn een soort van katapulten waarmee je stenen in het vijandelijke kamp kan schieten. De Kat is dus eigenlijk de katapult. In 1428 werd deze voor de ingang van de Eem gelegd en geen mens kon de Eem nog in-
Nu was de Kat met zijn vijf meter hoogte wel een beetje topzwaar en daarom werd hij vastgezet met stevige kabels. Vlak voordat de winter inviel maakten de Amersfoorters op korte afstand van het gevaarte een blokhuis. Toen de winter inviel en de Eem bedekt was met een dikke laag ijs werd de kat van daaruit aangevallen en beschoten. De soldaten op het schip raakten daarvan in paniek; ze renden heen en weer en veroorzaakten zo een zware deining. De kabels schuurden tegen de scherpe randen van het ijs en één van de kabels raakte los. Het topzware schip leek wel op te stijgen, de bodem van het schip kwam omhoog. Eerst schrokken de Amersfoorters. Misschien was dit wel de bedoeling van dit wonderlijke schip. Ze trokken zich een stuk terug en bekeken het van een afstand. Maar het bleek al snel dat het schip op zijn kant lag en bezig was te zinken. Toen er verder niets gebeurde en de soldaten van Filips uit het zinkende schip sprongen en wegvluchtten wisten de Amersfoorters dat ze gewonnen hadden en nu definitief.
Filips van Bourgondië tekende een jaar later een vredesbestand en Rudolf van Diepholt werd de nieuwe bisschop. Amersfoort had gewonnen en vierde feest.