Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3
info
Het verhaal van Sint Joris
Sint Joris was afkomstig uit het land Cappadocië, dat gelegen was in het midden van het huidige Turkije. In het oostelijk deel van het toenmalige Romeinse rijk
In de derde eeuw na Christus was het niet best gesteld met de eenheid van het Romeinse Rijk en ook met de economie was het de verkeerde kant opgegaan. Diocletianus, de toenmalige keizer, wilde de macht en het gezag van zijn rijk herstellen. Ieder moest eer bewijzen aan de keizer en aan de Romeinse goden, waar de keizer zichzelf gemakshalve ook toe rekende. Het was een probleem dat de christenen wier aantal ondanks de vervolgingen in de voorafgaande jaren steeds was toegenomen, geen eer wilden bewijzen aan de in hun ogen valse goden met daaronder de keizer. Diocletianus trachtte dit eenvoudig op te lossen door te bepalen dat wie niet openlijk aan de goden wilde offeren en dus trouw betuigen aan de keizer, door lichamelijke folteringen daartoe gebracht moest worden. Als dat niet hielp moest de weigeraar onthoofd worden. Deze rigoureuze maatregelen werden ingevoerd in het jaar 303. Vooral in Klein Azië, in het Byzantijnse rijk, een centrum van macht in het Romeinse rijk, werden talloze Christenen gefolterd en omgebracht. Groot was echter ook het aantal Christenen dat om hun leven te redden toch maar offers bracht aan de Romeinse goden.
In die periode heeft Joris het martelaarschap ondergaan. Vóór de christenvervolging was hij officier in het leger van de keizer. Hij hielp mee om de grenzen van het rijk uit te breiden en te bevestigen. Maar nadat de vervolging was begonnen legde hij de wapenrusting af en reisde van stad naar stad. Zo kwam hij op een zeker moment in Dyaspolin in Perzië waar de plaatselijke potentaat Dacianus namens de keizer op bloedige wijze huishield. Hij had al 17000 Christenen laten doden. Joris zag dat in de stad vele andere Christenen begonnen te twijfelen of toch maar aan de Romeinse goden geofferd hadden. Vol geestdrift hield Joris hen voor dat de afgoden slechts boze geesten waren, maar dat de god der Christenen hemel en aarde geschapen had. Dacianus riep Joris ter verantwoording, maar toen hij zag dat deze weigerde te offeren, gaf hij hem ter foltering aan de beulsknechten over. De beulen kerfden zijn lichaam aan alle kanten met scherpe spijkers en hielden er daarna brandende fakkels tegen. Het karwei werd voor de eerste dag beëindigd met het insmeren van de wonden met zout. In de nacht echter verscheen Christus aan Joris, troostte hem en verlichtte zijn pijn. De volgende dag werd een tovenaar ingezet om de toverkunsten van de christen Joris te breken. Hij probeerde het met giftige wijn, maar Joris maakte het teken van het kruis over de wijn en dronk die zonder kwalijke gevolgen op. De tovenaar begreep toen dat de god der Christenen machtiger was dan zijn eigen goden en wilde zich daarom laten dopen. Dat werd Dacianus toch te dol en hij liet de tovenaar onthoofden. De derde dag werd Joris op een groot rad gebonden dat langs een rij dubbelsnijdende zwaarden draaide. Het rad brak in stukken. Joris werd toen maar in een hete ton met gesmolten lood gezet. Door Christus’ hulp voelde Joris zich daarin als in een verfrissend bad.
Dacianus gooide het daarna over een andere boeg en zei dat als Joris aan de goden zou offeren hem grote eer te beurt zou vallen. Joris deed of hij daarmee instemde. Op de vierde dag nu kwam het volk in de versierde tempel bijeen om te zien hoe Joris overstag zou gaan. De heilige wierp zich op de knieën, maar hij bad tot de god van de Christenen en vroeg Hem de tempel te verwoesten tot eer van zijn Naam en tot de bekering van het volk. Daarop kwam er vuur uit de hemel, de tempel werd verwoest en verdween in de aarde. Diocletianus zei toen tegen zijn vrouw Alexandria: ‘Als ik die Joris niet kan overwinnen zal ik zelf ten onder gaan.’ Maar zij antwoordde: ‘Laat die Christenen toch met rust, wrede beul. Hun God is hen tot hulp; ook ik wil nu Christen worden.’ Dacianus ontstak in woede en liet zijn vrouw aan de haren ophangen en doodgeselen. Sint Joris troostte de vrouw en zei dat het bloed dat zij vergoot haar tot doop zou zijn en dat zij de kroon van het martelaarschap zou verwerven.
Op de vijfde dag werd Joris door de stad gesleept naar het schavot. Hij bad tot God dat allen die zijn hulp zouden inroepen verhoord zouden worden. Uit de hemel kwam een stem die zei: ‘En zo zal het geschieden.’ Direct daarna werd hij onthoofd. Dacianus en zijn beulsknechten gingen huiswaarts, maar onderweg werden zij verteerd door een vuur uit de hemel. Dit alles geschiedde omstreeks het jaar 305.
Omstreeks het jaar 1000 is de legende van St. Joris ontstaan.
Het is in de omgeving van Silena in het tegenwoordige Libië. Een fraaie stad, omgeven door heuvels en aan de westkant een mooi groot meer. Silena is ook een welvarende stad. Er is een levendige handel en er wordt goed geld verdiend door veel mensen. Die leven er maar op los. Natuurlijk zijn er ook mensen met wie het niet zo goed gaat; die niet kunnen profiteren van de welvaart.
Op zekere dag blijkt het meer een reusachtige draak te herbergen. Niemand weet waar hij vandaan komt. De meest wilde verhalen doen de ronde: dat er enorme vlammen uit zijn muil komen; van poten die dikker zijn dan boomstammen van de grootste cederbomen; van een staart waarmee hij de zwaarste bomen velt als lucifers.
De ongelukstijding wekt paniek in de stad. Alle inwoners verschansen zich achter de zware stadsmuren waarvan de poorten gesloten worden. In spanning wacht men af. Het gruwelijke monster vreet intussen alles op wat op zijn weg komt. Dat is niet veel, want men heeft ook de dieren binnen de stadsmuren in veiligheid gebracht. Na enkele dagen verschijnt het monster voor de stadspoort. Een verstikkende zwavellucht verpest de atmosfeer. Alle inwoners sidderen en beven. Om het directe gevaar te keren besluit men twee schapen aan touwen over de stadsmuur neer te laten. Het monster verslindt de dieren met huid en haar en verdwijnt weer naar het meer. Iedereen haalt opgelucht adem.
Men vergadert en besluit om elke dag twee schapen naar de omgeving van het meer te brengen om het gedrocht op afstand te houden. Het werkt, maar de spanning in de stad wordt er niet minder om. Er worden plannen gesmeed om het ondier te doden, maar uiteindelijk waagt niemand het om de strijd tegen het dier op te nemen. De kudde schapen slinkt zienderogen. Men is ten einde raad en raadpleegt het orakel. Dat antwoordt dat men de draak mensenoffers moet brengen en het lot moet bepalen wie ten dode wordt opgeschreven.
De koning looft een grote beloning uit voor wie het monster doodt. Natuurlijk komen daar moedige ridders op af, maar zodra ze het afschuwelijke monster ook maar van verre zien, slaan ze op de vlucht.
Op een dag valt het lot op Cleolinda, de dochter van de koning. De koning weigert zijn dochter af te staan. Maar dat neemt het volk niet. Waarom hun kinderen wel en de prinses niet? De bevolking wordt opstandig en dreigt het paleis van de koning in brand te steken. De koning moet wel toegeven. In prachtige kleren leidt men haar in de richting van het meer. Door tranen overmand leunt zij tegen een rotswand en wacht ze op het afschuwelijke dat komen gaat.
Maar zie. Langs de rotsen komt een fiere ridder te paard het pad af,…. Joris. Hij ziet de huilende prinses, springt van zijn paard en vraagt waarom zij zo’n verdriet heeft. Prinses Cleolinda vertelt hem alles. Joris blijft aan haar zijde.
Plotseling begint het water te koken. De draak kronkelt eruit en doorklieft de golven. Huiveringwekkend gesis vervult de lucht. Stinkende geuren verpesten de omgeving. Het meisje stoot angstschreeuwen uit. ‘ Wees maar niet bang’, zegt Joris. Hij roept God aan en de aartsengel Michaël verschijnt met een lans en werpt die vanuit de hemel voor de voeten van Joris op de grond. Dan stort Joris zich met zijn machtige lans op het monster. Hij stoot toe. Het monster verheft zich en stoot afschuwelijke geluiden uit. Joris stoot opnieuw toe en dan stort de draak met een alles doordringende schreeuw ineen.
Vanaf de stadsmuur hebben de bewoners van Silena alles zien gebeuren. In de hele stad breekt gejuich en feestvreugde los. Als een held wordt Joris de stad binnengehaald. Maar Joris zegt: ‘ Het is God die jullie van het monster heeft verlost’ en hij vertelt van de God van de christenen. Dan laten de koning en vijftienduizend andere mensen zich dopen. De koning wil Joris met geschenken overladen. Maar die laat alles wat men hem wil geven verdelen onder de armen en zegt tegen de mensen in de stad dat ze zich moeten inspannen om iedereen in de stad gelukkig te maken. En dan gaat Joris naar zijn eigen land terug.
[St. Joris is in 1222 heilig verklaard en werd gildepatroon van de boogschutters]