Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


De waterpoort kon worden gesloten door een ongeveer 2000 kilo zwaar balkenschot, dat hangt aan een vaste balk en een 11 meter lange boomstam (nog de originele uit ongeveer 1400). Deze boomstam kan men laten draaien, waardoor het schot op en neer bewogen werd. Dit gebeurde door in twee grote raderen, tredmolens, mensen te laten lopen. Daarvoor werden vaak misdadigers gebruikt, die dan om 6 uur  ’s avonds (sluitingstijd) en om 8 uur ’s morgens (openingstijd) van de Dieventoren (de stadsgevangenis) naar de poort werden gebracht om hun werk te verrichten. Per rad had men drie mannen nodig: de ‘raddraaiers’.


In het poortgebouw was ook een ruimte in gebruik bij het zakkendragersgilde, waarvan de leden Christoffelsgasten werden genoemd, naar de schutspatroon, de heilige Christoforus die Jezus op zijn schouders over een rivier zou hebben gedragen. Zijn Griekse naam ‘Khristophoros’ betekent ‘Christusdrager’. De zakkendragers losten zeeschepen die voor de poort moesten blijven liggen en laadden de goederen over in kleine bootjes, op karretjes of op de schouders, om ze zo de stad binnen te brengen.

Het plankje naast de deur is een meetinstrument om de lengte van messen te meten. De poortwachter had onder andere de taak om binnenkomende vreemdelingen te controleren op wapens. Mensen die te lange messen bij zich hadden, ‘gingen over de schreef’. Dan kwam het mes uit boven de bovenste inkerving

(schreef) op het plankje. Het mes werd dan in beslag genomen. Bleef het tussen de eerste en tweede schreef, moest men het mes inleveren tot men de stad weer verliet.

In de muur bevinden zich gaten om balken voor steigers te kunnen bevestigen. Deze balken worden kortelingen genoemd. De steigerplanken heten langelingen.