Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


De Koppelpoort maakte deel uit van de tweede stadsmuur. De bouw daarvan begon in 1380 en nam maar liefst 70 jaar in beslag. Het was voor Amersfoortse begrippen een enorm project. Het kwam uiteindelijk gereed rond 1450. De nieuwe omwalling werd in een wijde ellips rond de eerste stadsmuur aangelegd. De lengte was 2,7 kilometer, de oppervlakte van de stad werd door de nieuwe stadswallen drie keer zo groot. Vooral waar de gronden wat hoger lagen, werden deze binnen de nieuwe muren gebracht.

De poorten werden het eerst gebouwd. Men begon bij de Kamp, omdat de meeste dreiging van Gelre werd verwacht.

De muur werd aangelegd om stadsuitbreiding mogelijk te maken, maar ook om boerderijen die de stad van voedsel moesten voorzien, bescherming te bieden. Dat was van belang tijdens belegeringen. Na voltooiing van de muur vestigden zich vooral veel kloosters in de nieuwe delen van de stad.


De tweede stadsmuur kende zes poorten: de Bloemendalse buitenpoort, de Kamperbuitenpoort, de St. Andriespoort, de Slijkpoort, de Utrechtsebuitenpoort en de Koppelpoort. Deze laatste werd gebouwd in combinatie met een waterpoort. De tweede waterpoort was Monnickendam, aan de zuidoostkant van de stad. Later werden de Coninckspoort, de Herenpoort en het St. Agathapoortje - ook wel het Pispoortje genoemd - bijgebouwd.


Voor de bouw waren stenen nodig en die waren niet goedkoop. Stenen werden na een sloop dan ook zo veel mogelijk hergebruikt. De muren en poorten werden onder andere gebouwd met stenen die als boete werden geleverd door mensen die een misdrijf hadden begaan. Zo stond op het schaken van een meisje een boete van 20.000 stenen. Een bijkomende straf was, dat men de stenen zelf bij de steenfabriek moest kopen en vervoeren naar de bouwplaats. Dit was overigens tegen de wil van de bisschop van Utrecht. Bij de stadsrechtverlening in 1259 was namelijk bepaald, dat

de bisschop 1/3 deel van de opgelegde boetes zou ontvangen. Nu ging die vlieger niet op.


Ook is er een periode geweest dat mensen die in Amersfoort het burgerschap verkregen, ‘settelgeld’ moesten betalen, een belasting die werd geheven om stenen voor de muren te kunnen kopen. Mogelijk heeft de uitdrukking ‘een steentje bijdragen’ hiermee te maken. Eveneens wijst het woord ‘steenrijk’ erop dat stenen duur waren en dat stenen huizen financieel slechts haalbaar waren voor de elite.


De betekenis van de tweede stadsmuur als verdediging nam in de loop van de tijd af vanwege het steeds sterker wordende geschut, met kanonnen en buskruit. Het stadsbestuur heeft wel pogingen gedaan de omwalling te moderniseren. Zo zijn in de 15e eeuw de stadsmuren aan de binnenkant versterkt met een aarden wal. Ook werden er op gelijkmatige afstanden twintig gevechtstorens aan de buitenzijde van de muur aangebouwd om daar kanonnen op te plaatsen. De kanonnen werden met een ketting of touw aan de torenmuur verankerd om de enorme terugslag bij het afvuren op te vangen. Later in de 16e eeuw zijn naar een plan van vestingbouwer Anthonitsz van Alcmaer (1598) drie bolwerken of bastions aangelegd – uitbouwen van de stadsmuur – bij de Kamperbuitenpoort, de Bloemendalse buitenpoort en Achter Davidshof.


Ondanks deze versterkingen bleek de stad weerloos tijdens een inval van Montecuculi (1629) en de Fransen (1672 en 1795). Na de Franse tijd had de ommuring de functie van stadsverdediging definitief verloren. Het stond uitbreiding van de stad in de weg en het onderhoud van de muren kostte veel geld. Vanaf 1829 werd besloten de muren en poorten te slopen en te vervangen door een Plantsoen. Wat nog resteert zijn de Koppelpoort, Monnickendam en delen van de stadsmuur bij de St. Annastraat, Achter de Kamp, Binnen de Veste en Waltoren.

17