Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


Waterstoepen

Overal langs de grachten waren waterstoepen aangebracht waar men de zeepresten uit de was spoelde en waar men het vaatwerk schoonmaakte. Dat kon men ook gerust doen want het grachtwater was schoon beekwater, aangevoerd door zo’n twintigtal beken uit de Gelderse vallei die bij de stad bij elkaar kwamen om dan als Eem verder te gaan, naar toen nog Zuiderzee.


Langs de Zuidsingel en de Westsingel en ook nog op andere plaatsen zie je nog in de walkant ingemetselde sten traptreden. Beneden aan het trapje was dan nog een houten vlonder gemaakt. Veel van die trapjes zijn bij restauraties aan de walkanten niet meer opnieuw aangebracht. Maar je kunt er van verzekerd zijn dat bijna ieder huis aan de gracht er een had.


Een heel bekende waterstoep aan de Havik vlak bij ‘t Sluisje is er ook nog. Deze behoorde vroeger tot de ‘werf’ van het daarachter gelegen Begijnenkloosterje, gelegen tussen de Muurhuizen en de Havik waar de begijnen, ook ‘geestelijke dochters’ genaamd in een wereldje op zichzelf woonden, afgesloten van het drukke straatgewoel. Zij deden in tegenstelling tot andere kloosterlingen geen afstand van hun eigen bezittingen. Zij leefden van hun eigen geld, deden liefdewerk en voerden een eigen huishouding. De begijnen wilde zich niet laten begluren tijdens het spoelen van de was aan de waterkant. Omdat de beslotenheid van hun gemeenschap afzondering meebracht was deze waterstoep niet alleen met een pannendak afgedekt, maar ook aan de voor-en zijkanten met een plankenwand betimmerd. Door de kleine hartvormige kijkgaatjes in de houten wand konden de begijnen wel zien wie er aan de overkant van de gracht voorbij ging.


Bron:  Archief W. Hilberts