Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


PILAREN EN MEESTERTEKENS IN DE ST. JORISKERK


Een varken en een duivel

Niet altijd kon de meestermetselaar goed overweg met de bouwpastoor. Vooral als de pastoor het bij de bouw beter dacht te weten dan de meester. Wat het verschil van mening in de St. Joriskerk is geweest, weten we niet. Het kan zijn, dat het verschil in hoogte van het middenschip de pastoor niet aanstond in verband met het laten staan van een gedeelte van de oude kruiskerk, maar het kan ook iets anders geweest zijn. In ieder geval heeft de meester, die ook meestal wel het een en ander van beeldhouwen af wist, zijn ongenoegen kenbaar gemaakt met een paar symbolen. Deze zijn te vinden aan de eerste nieuwe pilaar links na de oude vierkante pilaren van de kruiskerk. De linker pilaar heeft bovenin de beeltenis van een varken en daarnaast een afbeelding van de duivel. Het varken is hier het voorbeeld van vraatzucht. Misschien was het de pastoor aan te zien dat hij van lekker eten hield, maar mogelijk wordt alleen zijn onwetendheid bedoeld: in de trant van: ‘schoenmaker, blijf bij je leest’. Met het symbool van de duivel wou de meester aangeven: ’Je kan me de kont kussen’. Want de duivel heeft op afbeeldingen van een heksensabbat vaak een tweede gezicht op zijn achterste, dat zijn onderdanen moeten kussen. De schandkus, of osculum infame. Verbaal kon de meester niet op tegen de pastoor en dat mocht ook niet, want de pastoor stond ver boven hem en daarom uitte hij zich op deze wijze.


Voormalige meestertekens of huismerken, nu als grafmerken in de

St. Joriskerk

In de St. Joriskerk ziet men een groot aantal grafmerken. Het zijn er ongeveer 200. Veel minder vaak zijn namen in de grafzerken ingebeiteld, of soms een paar letters (initialen) met of zonder jaartal. Vaak zijn het eigenaardige figuren. Soms duidelijk herkenbaar, bijv. bij de preekstoel, waar twee gekruiste sleutels zijn ingebeiteld. Waarschijnlijk was dit het meesterteken van een meester slotenmaker. Op andere plaatsen zie je een boor, een winkelhaak, een passer of een bijl. Hier zijn dus blijkbaar ambachten uitgebeeld. Tweemaal zien we een pijl en een boog (leden van het schuttersgilde?).


Meerdere zerken zijn met een anker versierd, wat op het beroep van schipper wijst. Deze tekens spreken eigenlijk voor zichzelf. Er zijn echter ook raadselachtige haakvormige figuren. Maar we zullen er toch niet ver naast zitten als we veronderstellen, dat deze tekens niets anders bedoelen dan de voorgaande herkenbare. In het drostenhuis in Zwolle bijv. zie je een in de muur gebeiteld meesterteken van de metselaar. Ook boeren merkten hun vee en gereedschappen met hun huismerk. De bakker sneed zijn huismerk in zijn speculaasplanken om deze niet kwijt te raken na het uitlenen.

Men heeft hier te maken met oeroude tekens die men in grote delen van Europa aantreft. Men noemt ze runen. In Utrecht, op het Domplein,  kan men een reproductie zien van de zgn. Jelligersteen uit Denemarken, waarop verteld wordt hoe koning Harald in ca. 935 de Denen gekerstend heeft.

Maar zulke runen zijn meer dan schrift. Het zullen aanvankelijk ook herkenningstekens geweest zijn, waarmee de eigenaren van bossen en landerijen hun eigendom signeerden. Bovendien zullen het voor het godsdienstige leven wijdingstekens of beschermende heilstekens geworden zijn, die ook wel eens in tover- of bezweringstekens ontaard zijn, aangebracht op de hoeven van paarden en vee (ingebrand) en op gereedschap. Het vee van verschillende boeren  dat op de gemeenschappelijke weide rondliep kon dus ook gemakkelijk herkend worden. Moest men naar de notaris om een (koop)akte te ondertekenen, dan deed men dat met het huismerk of meesterteken, want weinigen konden destijds lezen of schrijven.


Dit huismerk werd aangetroffen op een zegelstempel uit de 15e eeuw, bij de laatste opgraving gevonden in de drenkplaats op de Hof. Dit zegelstempel was van een Amersfoortse koopman. Naarmate de mode van geslachtswapens zich uitbreidde, plaatsten velen hun merk in een schild.


Ook in de St. Joriskerk vindt men daar een aantal voorbeelden van. De Latijnse letters op of om de schilden zullen de beginletters van de namen van de overledenen zijn.


In de eerste twee tekens zie je het runenteken van een boom, die met zijn drie wortels in de aarde is gegrond en hiermee het leven op het land symboliserend. In de beide andere zie je typische weerhaken.


De boom zie je op tal van zerken, soms geheel op zichzelf en verder in allerlei variaties, zoals hiernaast.


Het berucht geworden hakenkruis komt ook in de St. Joriskerk voor in verschillende vormen:


Als neo-fascistisch symbool gebruikt, druist dit helemaal tegen de oorspronkelijke bedoeling in. Het is eigenlijk een variatie op het zonnerad, dat ook in de kerk wordt aangetroffen.


Zeer vaak komt op grafzerken de zgn. odal rune voor. Ook dit is een zeer oud symbool dat in de loop der eeuwen vaak van vorm veranderde.

We kennen de odal in de volgende vormen:


De laatste drie zijn zgn. halve odals. Odal heeft de betekenis van erfgoed. Vroeger en nu nog soms in Zweden onderscheidde men erfgoed ‘odal’ en leengoed ‘fe-odal’. Het feodale of leenstelsel is door de ridderschap ontstaan. Maar het begrip ‘odal’, later verlatijnsd tot ‘allodiaal’ (in boedelscheidingen uit de 17e en 18e eeuw vindt men steeds een onderscheid tussen allodiale en feodale bezittingen) is oeroud en heeft betrekking op bezit, waarop niemand anders aanspraak kan maken. In de St. Joriskerk vinden we vele halve en hele odals. Ook de ‘ing rune’, de ruit, wijzend op nakomelingschap, zien we vrij vaak als onderdeel van de odal runen. We kennen ook het ‘ing’ of ‘ink’ aan het eind van veel achternamen, wat daar dus ‘afstammeling van’ betekent.


Ik wil nog even op twee grafmerken in de St. Joriskerk terugkomen, en wel:

Een bijl met een stralenkrans rond de steel en een winkelhaak met een kroontje erboven. Beide symbolen (stralenkrans en kroontje) geven aan, dat we te doen hebben met de hoogste functie binnen een gilde, de ouderman dus. De eerste is te vinden (als je met de rug naar het orgel staat) schuin links voor, en de andere onder het orgel. De eerste was dus de ouderman van de bijlhouwers, later vleeschhouwers, tegenwoordig slagers genoemd. De ander is de ouderman van het timmerliedengilde.


Tenslotte nog een afbeelding van het trotseerloodje dat het meest voorkwam bij de Koppelpoort. Met het oude daklood werden ook de oude trotseerloodjes verwijderd. Het nieuwe trotseerloodje is: Amersfoort 1997 met daaronder een afbeelding van St. Joris met de draak.

Als u boven op de Koppelpoort staat, ziet u dat men tegen een lijst aan een aantal oude trotseerloodjes gesoldeerd heeft.

Overigens is het vreemd dat er  - zoals gebruikelijk - geen jaartal op staat van het jaar waarin het is aangebracht.

Behalve het meesterteken staan er ook nog, door elkaar heen, de initialen JB, Johan Beisterveld (Utrecht) met links van het meesterteken een loodgietershamer en rechts ook een soort hamer of priem.

Albert Moraal


Bouwpastoor: de pastoor die belast is met de bouw van een kerk voor de parochie waarin hij benoemd is.


Meester metselaar: de bouwmeester, met nog een paar meesters om zich heen, die uitvoerders waren.