Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


De tabaksindustrie

In Europa kende men vóór 1500 geen tabak. Dat kwam pas, nadat Columbus Amerika had ontdekt. Rond 1600 was tabak in Europa ingeburgerd en werd pijproken een geliefde bezig-heid. Maar tabak was duur, omdat deze uit Amerika moest komen. Daarom wilde men ook in Nederland tabak gaan telen. In Amersfoort was de bierindustrie op zijn retour en men verwachtte van tabak een nieuwe bron van inkomsten.


Eind 17e eeuw waren er in Amersfoort al 200 telers. De joodse families Cohen en Italiaander werden belangrijke tabakstelers en -handelaars. De ‘tabaksplanterijen’ lagen voorname lijk in het gebied langs de Hogeweg tot aan de Liendertseweg. Het stond daar vol met droogschuren. Later, toen de tabaksteelt zich verder uitbreidde, werden er ook in de binnenstad op zolders van grote gebouwen tabaksbladeren te drogen gehangen. Onder andere in Huis Prattenburg, de St. Aegtenkapel, op de zolder van het Stadhuis en waar- schijnlijk zelfs in de St Joriskerk. Een aantal panden in de Amersfoortse binnenstad zijn door de rijke familie Cohen gebouwd met winsten uit de tabakshandel, zoals het Huis met de paarse ruitjes en het oude Stadhuis aan de Westsingel. Op de Kamp staat nog steeds de ‘Snuifmolen’. Een gevelsteen verwijst naar de oorspronkelijke functie van het pand: het produceren van snuiftabak. In de Coninckstraat is hotel ‘De Tabaksplant’ gevestigd in een voormalig 17e namen ‘Tabaksteeg’ en ‘Cohensteeg’ aan de vroegere tabaksteelt. De tabaksteelt breidde zich nog verder uit in de Gelderse Vallei, die een van de belangrijkste tabaksgebieden in ons land werd. Toen in de tweede helft van de 18e eeuw het snuiven van tabak populair werd, exporteerde Amersfoort meer dan de helft van de tabaksopbrengst naar andere West-Europeese landen.


In de 20e eeuw eeuw begon de opmars van sigaren en sigaretten. Daardoor raakte de Amersfoortse tabaksteelt in verval. Want die tabak was wel geschikt als snuif-, pruim- en  pijptabak, maar niet voor sigaren en sigaretten. Een schimmelziekte maakte trouwens in 1959 een definitief einde aan de tabaksteelt in Nederland. Er bleven in de regio echter nog wel enkele bekende sigarenfabrieken in bedrijf, zoals ‘Ritmeester’ en ‘Panter’ uit Veenendaal, ‘Schimmelpenninck’ in Wageningen en in Amersfoort de ‘SOPLA’ fabriek: ‘Steeds Onder Prima Leiding Aangemaakt’, maar in de volksmond: ‘Stinkt Ontzettend, Pak Liever Andere’). Doordat uiteindelijk de productie van sigaren verplaatst werd naar lage-lonen landen, verdween veel werkgelegenheid en waren de meeste fabrieken in de jaren ’70 van de vorige eeuw gesloten.