Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3


info


De Celzusters van het St. Aegtenconvent

Links de laatste moeder overste Elsje Zoes (1616-1637).

Rechts zuster Marritje Jans, zij overleed kort na Elsje Zoes op ongeveer 27 jarige leeftijd in 1637 als laatste bewoonster van het klooster.

Afb. Museum Flehite


In navolging van de nieuwe beweging van het geloof, de Moderne Devotie, werd in 1379 in Amersfoort een zusterhuis opgericht bestaande uit een aantal ‘Vrouwen van het Gemeenen Levens’ en hier met name: De zusters van Sint Agatha. In 1399 stichtte het echtpaar van den Doem voor deze zusters het Convent van Sint Aegten.


Op instigatie van Werenbold van Buskop nam het tot dan toe devoot verenigd zusterhuis een jaar later de Derde Regel van de H. Fransiscus aan waardoor het een officieel klooster werd. In 1400 betraden de eerste zes eerbare meisjes het ‘Convent van Sint Aegten’ om zich onder het toeziend oog van Moeder Wendelmoet Sandbrink aan het godsdienstige leven te wijden. Het Klooster maakte in de 15de eeuw een voorspoedige en welvarende ontwikkeling door en nam gaandeweg in omvang toe. Zo verkreeg het bijvoorbeeld in 1410 de kapel en in 1450 een eigen kerkhof, op de plek waar zich nu de binnenplaats bevindt. Rond het pandhof, het binnenterrein,  verrezen in een vierkant een aantal woongebouwen voor de zusters welke in 1458 gewijd en betrokken werden. Naast een sobere strenge leefwijze hielden de zusters van het Convent zich tevens bezig met het verrichten van goede werken zoals het oprichten van een ziekenhuisje op het kloosterterrein.


Het kloosterleven was verre van gemakkelijk. Zo voegde zuster Fie Aalbrechts in 1405 zich bij de begijnen van het gasthuis aangezien het nonnenleven in St. Aegten haar te zwaar bleek te zijn. Men moest ten tijde van de middeleeuwen immers over een welhaast onverwoestbare gezondheid beschikken om het leven van een kloosterzuster naar de letter te kunnen volhouden. De weinige slaap die men gegund werd tot de vroege ‘metten’, de gebeden die rond drie uur ‘s ochtends gezongen werden, moest worden gevat op een harde legerstede, in een onverwarmd vertrek en na het nuttigen van enig uiterst sober en eentonig voedsel.


In de 16de eeuw nam het aanvankelijke enthousiasme voor het kloosterleven zienderogen af en sommige zuster namen het niet zo nauw meer met de vereiste tucht. Enkelen hielden het kloosterleven zelfs geheel voor gezien om elders een vrij en ongebonden leven te leiden. Zo stierf er in 1528 een zuster ver buiten de kloostermuren zonder enig berouw te hebben getoond voor haar bewezen afvalligheid. Om die reden mocht zij niet in gewijde aarde worden begraven, maar door de tussenkomst van een betrokken kapelaan, die beweerde dat de zuster wel degelijk spijt had betuigd, werd zij alsnog binnen de kapel begraven. Doch de kapelaan had gejokt en de gevolgen bleven dan ook niet uit want God strafte onmiddellijk. Slecht binnen enkele dagen moest de ongelukkige een eenvoudige misstap van de torentrap van de Sint Joriskerk met de dood bekopen. Een bij herhaling ontsnappende non moest voor jaren haar tijd in de kerker slijten en in 1543 nam een der zusteren de benen met een soldaat van de Gelderse manschappen, terwijl een andere uitgetreden zuster in Amsterdam voor straf onder de galg werd begraven toen zij op haar sterfbed bekend had een non te zijn geweest.


Deze vreselijke gebeurtenissen verbleken echter geheel bij de onbeschrijfelijke schande die zuster Marrie Timans te weeg bracht. In 1558 verliet zij haar hevig ontstelde medezusters nadat zij zonder redelijke verklaring het levenslicht aan een baby had geschonken en hiermee ‘grote droefenis over het klooster had gebracht’. Een jaar later kwam aan het licht dat biechtvader Peter Moll hier meer van bleek te weten met als direct gevolg dat Marrie weer in genade werd aangenomen terwijl Peter dringend verzocht werd om per direct zijn onkuise biezen te pakken en de stad voorgoed te verlaten. Maar dat het kloosterleven voor de zusters niet enkel kommer en kwel was blijkt wel uit de festiviteiten die werden aangeheven toen bijvoorbeeld Jacobgen Thonis en Marrichjen Gerrits in 1598 hun Gouden Kloosterfeest vierden, hetgeen gepaard ging met een copieuze maaltijd: ‘Sy gaven ons een vrolyken dach van gesoden, gebraden, Pasteyen, een halff mud Weyten en yder een halff mingelen Romeny, een vierdel van een Hoen ende gesmoort Vleys met Pruymen en Rosynen, Bieren, Mede ende Wijn’.


Bron: Sint Aegtenkapel  Kees van Kesteren